Afbeelding

Suze Groeneweg; een prominent politica

Algemeen

BARENDRECHT - Het zal velen onbekend zijn dat Barendrecht de woonplaats was van het eerste Nederlandse vrouwelijke lid van de Tweede Kamer. Het is Susanna (Suze) Groeneweg, die werd geboren in Strijensas en op 23 oktober 1940 werd begraven te Rotterdam. Zij is als boegbeeld gekozen bij de herdenking van het vrouwenkiesrecht. Vorige week donderdag is een borstbeeld van haar onthuld in het gebouw van de Tweede Kamer.

Door Hans Onderwater

Suze Groeneweg was het eerste vrouwelijke lid van de Tweede Kamer en vurig pleitbezorgster van volksonderwijs. Ze was onderwijzeres te Rotterdam. Zij geldt als een feministe, maar was tegen aparte vrouwenorganisaties. Suze Groeneweg was bestuurslid van SDAP, toen bij de grondwetsherziening van 1917 het passief vrouwenkiesrecht werd ingevoerd. In 1918 trad Suze Groeneweg als eerste vrouw toe in de Tweede Kamer, nog voordat ze zelf ooit een stem had mogen uitbrengen.
In 1937 nam zij afscheid om zich in Barendrecht terug te trekken, waar zij sinds 1933 woonde. Het partijbestuur gaf opdracht tot het maken van een gedenkboek. Hierin spraken vooraanstaande partijleden als Vorrink, Vliegen en Albarda vol lof voor haar werk. Na haar overlijden in 1940 sprak Vliegen bij de begrafenis: 'Het was het einde van een leven, dat bewogen werd door liefde voor het volk en voor de vrijheid en het bestaansrecht voor allen, die de begeerte in zich dragen naar een betere tijd.'

Donderdag 27 september was het honderd jaar geleden dat Suze Groeneweg als eerste vrouw toetrad tot de Kamer. Ter herinnering maakte beeldhouwer Siemen Bolhuis een beeld van de politica. Kamervoorzitter mevrouw Kadija Arib verrichtte de onthulling.
De buste heeft vanaf nu een vaste plek in het gebouw, voor de ingang van de zaal die al naar haar was vernoemd. De onthulling was het startsein voor de viering van honderd jaar algemeen kiesrecht.Eén vrouw in de Tweede Kamer maakte van dit mannenbolwerk geen echte volksvertegenwoordiging. Tot aan de Tweede Wereldoorlog kwamen er weinig vrouwen in de Staten-Generaal, en hadden de meeste heren nog altijd chique dubbele namen en hoge banen. Maar toch opende het algemeen kiesrecht voorzichtig de deur naar verandering in de Staten-Generaal. Nog voor 1940 volgden elf andere vrouwen het voorbeeld van Suze Groeneweg.

Prominent politica 

In 1914 werd Suze na moeizame stemmingsprocedures tot lid van het partijbestuur gekozen, waarvan zij tot 1936 deel uitmaakte. Binnen de partijverhoudingen nam zij een gematigde positie in, met vaak dezelfde opvattingen als de bekende SDAP-er Vliegen, met wie zij bevriend was. Bij de Kamerverkiezingen van 1918 konden vrouwen voor de eerste keer sinds de grondwetswijziging van 1917 gebruik maken van het passief kiesrecht. Zelf stemmen mochten zij nog niet. Tijdens de kandidaatstelling in de SDAP kwamen twee vrouwen op verkiesbare plaatsen terecht: Carry Pothuis in de kieskring Amsterdam en Suze Groeneweg in Rotterdam. Bij de verkiezingen op 3 juli werd Suze als eerste en enige (tot 1921) vrouw in de Tweede Kamer gekozen. De komst van een vrouw op het Binnenhof baarde opzien en in het gebouw waren veranderingen nodig. Zij kreeg een eigen kleedkamer en de gang die erheen leidde werd het 'Groenewegje' gedoopt.

Groeneweg groeide op in een landarbeidersgezin met vijf kinderen in de Hoekse Waard, een streek met een 'zware' protestants-christelijke bevolking. Zij had een helder verstand. Dankzij moeder, die zichzelf nog op latere leeftijd lezen en schrijven had geleerd, mocht zij naar de normaalschool. Als zestienjarige stond zij voor de klas in haar geboortedorp. Na haar diplomering in 1893 werkte zij als onderwijzeres in Zuid-Holland in Duivendak, Krimpen aan de IJssel en Dordrecht. Onder de indruk van de autoritaire sfeer en de behandeling van meisjes in het Rijksopvoedingsgesticht te Montfoort, waar zij toen werkte, sloot Groeneweg zich in 1902 aan bij de Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Ook was zij actief in de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken, waarvan zij van 1920 tot 1928 hoofdbestuurslid was. Haar aansluiting bij de SDAP volgde op 1 mei 1903. Zij verhuisde naar Rotterdam waar zij als onderwijzeres bij de gemeente in dienst kwam. Hier werd zij lid van het afdelingsbestuur van de SDAP en in 1908 van het Federatiebestuur. Ondanks een bescheiden en verlegen karakter ontwikkelde zij zich tot een uitstekend propagandist en geliefd spreekster. Door haar aangeboren spreektalent kreeg zij in de jaren 1909-1913 landelijke bekendheid in de SDAP. Haar organisatorische kwaliteiten kwamen ook naar voren bij haar werk als bestuurslid van de afdeling Rotterdam van de Bond van Nederlandse Onderwijzers (1908-1913).

In haar maidenspeech op 7 november 1918 ging zij kort in op haar bijzondere positie. Zij voelde de zware verantwoordelijkheid om persoonlijk het bewijs te moeten leveren dat vrouwen niet ongeschikt waren voor de politiek. Het onderwerp van haar eerste bijdrage betrof de moeilijke positie van de echtgenotes van de dan gemobiliseerde militairen en de toestand in de legerplaatsen.
Haar werk in de Kamer combineerde zij met het lidmaatschap van de Provinciale Staten van Zuid-Holland (1919-1937) en de gemeenteraad van Rotterdam (1919-1931). Haar optreden kenmerkte zich door een grote werkkracht en gedegen voorbereiding. Zij was een uitstekend spreekster en een gevat debater. Vliegen noemde haar in de beste betekenis van het woord een volksredenaar. Zij wist haar denkbeelden op een voor ieder begrijpelijke wijze voor te dragen. Demagogie was haar volkomen vreemd. Maakte zij in het persoonlijke gesprek en 'en petit comité' wel eens de indruk van 'een kwaaie', met wie niet altijd gemakkelijk was om te springen, op het spreekgestoelte was zij een rustige, beschaafde vrouw, de juf die niet alleen onderwees, maar ook opvoedde, die niet alleen de weg naar het hoofd, maar ook die naar het hart wist te vinden, die haar argumenten door de pakkende voordracht wist te doen doordringen ook in de moeilijkst toegankelijke hoofden.

Groeneweg sprak over veel uiteenlopende onderwerpen. Haar speciale belangstelling lag bij onderwijs, drankbestrijding, moederschapszorg en de rechten van vrouwen. In de Kamer bepleitte zij het recht op betaalde arbeid voor vrouwen. Direct in 1918 protesteerde zij tegen plannen van de minister van Arbeid Aalberse, om fabrieksarbeid voor gehuwde vrouwen te verbieden. In de jaren twintig en dertig voerde zij veelvuldig het woord tegen plannen om getrouwde ambtenaressen te ontslaan. In haar visie op arbeid voor vrouwen was Groeneweg gematigder dan veel vrouwen uit de vrouwenbeweging. Zij deelde het standpunt, dat in grote delen van de SDAP en het NVV leefde, dat de lonen van mannen hoog genoeg moesten zijn om de gezinnen te onderhouden en hoopte dat getrouwde vrouwen in de toekomst niet meer buitenshuis hoefden te werken. Ten aanzien van moederschapszorg bepleitte zij in de Kamer een verlofregeling bij zwangerschap en bevalling waarbij geen onderscheid bestaan zou tussen gehuwde en ongehuwde moeders of tussen wettige en niet-wettige kinderen. Uiteindelijk kwam in 1929 een regeling tot stand die zwangerschap en bevalling als ziekte beschouwde en vrouwen onder de ziektewet bracht. De confessionele partijen zorgden dat dit alleen gold voor gehuwde vrouwen. Groeneweg bleef als oud-onderwijzeres sterk betrokken bij het onderwijs en was gedurende haar hele periode in de Kamer woordvoerster van de SDAP op dit terrein.

Zij benadrukte het belang van goed kleuteronderwijs voor de opvoeding van kinderen en de betekenis van huishoud- en nijverheidsonderwijs voor arbeidersmeisjes. Mede door haar initiatief in de raad van Rotterdam kwam in 1927 op de linker-Maasoever een huishoudschool tot stand. Door het zetelverlies van de SDAP in 1933 werd Groeneweg opnieuw de enige vrouw in de fractie. Veel activiteiten ontplooide zij in haar laatste zittingsperiode niet meer. In 1934 werd zij ernstig ziek met blijvende invaliditeit als gevolg.

Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding

Advertenties uit de krant